Artikels Aquatropica Kortrijk
Het Australisch regenboogcomplex,
Alain Guillemin (mei 1997)
Inleiding
De interesse voor de Australische en Nieuw-Guineese regenboogvissen en blauwogen wordt met de dag groter. Dit heeft natuurlijk veel te maken met de aantrekkelijke kleuren en de uitmuntende vorm van deze dieren. Ook het broeden en het natuurlijke leefmilieu dragen ertoe bij dat ze de "modevissen" van deze tijd geworden zijn.
Vooral het genus Melanotaenia (M. boesemani, M. lacustris, M. praecox,...) kent een groot succes en wordt regelmatig aangeboden in onze aquariumzaken. Ze kunnen daar gerust aangekocht worden, want veelal zijn ze op een goede manier gekweekt door reeds ervaren liefhebbers.
Het genus Pseudomugil (P. gertrudae, P. mellis, P. signifer en P. tenellus) vertegenwoordigt de kleinere, maar zeer aantrekkelijke soorten. Deze worden best bij ervaren kwekers op de kop getikt, die tegenwoordig in staat zijn deze dieren met succes na te kweken. Gelukkig maar, want de export van Australische siervissen gebeurt onder strenge controle en het is dus niet zo voor de hand liggend deze dieren regelmatig als wildvangexemplaren aan te treffen.
Een goede beginnersregenboog, voor wie een kweekje wil wagen, is de Melanotaenia boesemani. Deze soort stelt weinig eisen aan de watersamenstelling en is in een gepast aquarium gemakkelijk te kweken. De jongen van een volwassen koppel kunnen namelijk direct gevoederd worden met fijn droogvoer of pas ontloken Artemia. Micro-infuus of groen water kunnen hier achterwege gelaten worden.
Een stukje geschiedenis
Wanneer we de geschiedenis vanaf de eerst ontdekte regenboogvis (meer dan 150 jaar geleden) tot heden willen bespreken, dan kan dit gemakkelijk leiden tot het schrijven van een boek.
De eerste soort, Melanotaenia nigrans, gevangen nabij Darwin in Noord-Australië belandde in het British Museum te Londen. Hij werd beschreven in 1843 door John Richardson als Atherina nigrans behorende tot de familie Atherinidae. In 1862 vond Thomas Gill dat deze soort te veel verschillen vertoonde met het genus Atherina en creëerde het nieuwe genus Melanotaenia voor deze soort, nog steeds in de familie Atherinidae.
32 jaar later werd de subfamilie Melanotaeniinae
toegevoegd om de verschillen nog sterker te benadrukken. In 1927 werden de eerste
exemplaren met een schip geëxporteerd van Brisbane naar Duitsland. Deze vissen werden aan
boord ondergebracht in een "naakt" aquarium en het is nogal voor de hand liggend
dat vele hierbij de dood vonden. Slechts één paartje Melanotaenia duboulayi
overleefde de lange tocht.
Dit koppel werd gehuisvest in het Berliner Zoo Aquarium waar ze zich
met succes voortplantten. Dit was meteen het startschot voor een nieuwe interesse bij de
liefhebber.
Nog eens 40 jaar later, in 1964, behandelde Ian Munro voor de eerste maal de regenboogvissen als een aparte familie. Melanotaenia nigrans (zwartbandregenboog) is de langst gekende soort en dus de typesoort van het genus.
De naam Melanotaenia werd geïnspireerd door de karakteristieke
zwarte (melanos in het Grieks) band (taenia in het grieks) op de flank.
De eerste Australische regenboogvis die werd nagekweekt met commerciële doeleinden in de
aquaristiek is waarschijnlijk de “regenboogvis van McCulloch” (Melanotaenia
maccullochi). Sedert zijn introductie in hobby begin deze eeuw ging het steeds
maar bergop met de reputatie van de regenboogvis. Vooral toen Ron Bowman erin slaagde de
eieren van deze dieren met succes te versturen per post.
Een andere pionier was zeer zeker de Duitser Heiko Bleher die begin der jaren tachtig
diverse reizen ondernam naar Australië om er de dichte wouden met hun talrijke watertjes te
doorploegen op zoek naar nieuwe soorten. Tijdens zijn zoektocht in Irian Jaya in gezelschap van Gerald R.
Allen werd een nieuwe soort naar hem genoemd, nl. Chilatherina
bleheri.
Melanotaenia duboulayi (dwergregenboog) wordt door de Australische aquariaan reeds
70 jaar lang gehouden en is er nog steeds de populairste. In Europa kon deze soort het niet
halen van de M. maccullochi.
De langst gekende regenboog van Nieuw-Guinea is de Melanotaenia goldiei die in 1883 beschreven werd door Macleay. Alhoewel een zéér mooie vis, is hij in Europa niet zo geliefd bij kwekers. Deze soort komt voor op de zuidelijke helft van het eiland.
In de periode van 1907 - 1922 werden 15 soorten beschreven door Weber & de Beaufort,
waarvan Dr. Allen achteraf 4 soorten als zijnde identiek beschreef.
De eerste soort beschreven door Weber in 1908 was Glossolepis incisus
(Rode regenboogvis) en een van de laatste was de Melanotaenia praecox in
1922. Daarna werden door verschillende auteurs maar 9 soorten meer beschreven tot
1974.
Met de komst van Dr. Allen brak de storm los en vanaf 1978 begon hij op zijn expedities naar
Australië verschillende soorten te beschrijven. Dit was zowaar het begin van wat men nu het
regenboogcomplex noemt. De resultaten van zijn expedities en zijn vele werk zijn te lezen in
zijn boek “Rainbowfishes of Australia and Papua New Guinea”. Dit is op heden de bijbel
voor iedere liefhebber en kweker van regenboogvissen. Hierin vermeldt hij dat de ware
regenbogen van de familie Melanotaeniidae zijn opgesplitst in 7 genera. Met drie
sterk verwante genera: Melanotaenia, Chilatherina en Glossolepis
met respectievelijk 60, 11 en 9 soorten. Dan zijn er nog 4 outsiders met telkens 1 soort:
Herkomst
Het rijk der regenbogen omvat Nieuw-Guinea en de oostelijke en tropische gedeeltes van Australië. Een groot gedeelte van Nieuw-Guinea en ook het noordelijkste stuk van Australië wordt nauwelijks bereisd, vanwege de dichte wouden en de ruwe, maar prachtige landschappen, die er overheersen. Het is precies daar dat de regenboogvissen het talrijkst zijn. Ze bewonen er de meest uiteenlopende biotopen: stromende rivieren, stilstaande baaien, grote en zelfs diepe plassen, moerassen, bronnen en tevens kleine poeltjes die in het droge seizoen bijna volledig uitdrogen. Sommige Pseudomugil-soorten dringen zelfs door tot de moerassen die grenzen aan de oceaan, terwijl Melanotaenia-achtigen niet zelden slechts in één enkel meer of in één bepaalde monding van een rivier voorkomen.
Beschrijving
Het Australische regenboogcomplex (regenboogvissen en blauwogen) bevat vele kleurrijke,
interessante en, in sommige gevallen, eerder spectaculaire vissen. Vele soorten zijn
gemakkelijk te houden en te kweken en de meeste zijn bovendien uitstekende
gezelschapsvissen.
Het complex bevat volgende genera: Glossolepis, Melanotaenia, Pseudomugil, Iratherina,
Rhadinocentrus, Telmatherina en Chilatherina, allen gekenmerkt door een voorste
en achterste rugvin. De meeste hebben een hoog lichaam dat zijdelings afgeplat is. De kop
loopt vanaf de kieuwen sterk naar de bek toe, waardoor het hoge lichaam nog meer benadrukt
wordt. Iedere soort heeft een apart vinnenstelsel en dit komt goed tot zijn recht door de
afwijkende kleur t.o.v. de lichaamskleur. Zij verschijnen in allerlei kleuren en vertonen
veelal streeptekeningen over de gehele lichaamslengte.
De Glossolepis heeft sterk reflecterende, zilverkleurige schubben gecombineerd met andere kleuren, waardoor deze snel bewegende vissen een “flash”-effect krijgen. De kleuren zijn soms buitengewoon! Zo is bijvoorbeeld van de Melanotaenia boesemani de voorste helft groen/blauw/turkoois, terwijl de achterste oranje is. Tijdens de broedperiode verandert het blauw in de voorste helft van de man in donker marineblauw.
M. lacustris is blauw/turkoois/groen aan de bovenkant en wit aan de onderkant. De onpare vinnen zijn blauw/zwart. De kleuren van alle andere soorten zijn even exotisch, vooral tijdens de broedperioden, vandaar dat het verzorgen van deze vissen ons zeker een attractief aquarium bezorgt.
Volwassen regenboogvissen variëren in grootte van 3 tot 15 cm, waarbij de Glossolepis de grootste is. Volwassen Glossolepis incisus en G. wanamensis worden 12 tot 15 cm. De Melanotaenia variëren in grootte van 8 tot 12 cm. De kleinste soorten zoals Iriatherina werneri, en Pseudomugil worden niet groter dan 4 cm. Vooral deze kleine soorten worden gekenmerkt door een verlengde, opvallende voorste rugvin, die steeds prachtig combineert met een al even opvallende achterste rugvin en aarsvin.
Verzorging
Het enorme succes van de regenboogvis de laatste jaren is te danken aan het feit dat het eigenlijk perfecte aquariumvissen zijn. Ze zijn prachtig van kleur, mooi en soms zelfs uitzonderlijk van vorm, passen zich in vele gevallen gemakkelijk aan en kweken daar bovenop ook nog vrij spontaan in het aquarium.
- 40 liter
- Alle Pseudomugil-soorten, alsook kleine Melanotaenia-soorten, zoals M. pygmaea, M. maccullochi en M. praecox.
- 80 liter
- middelgrote Melanotaenia-soorten, zoals M. boesemani, M. duboulayi en de meeste ondersoorten van M. splendida.
- >150 liter
- grote regenboogvissen, zoals Chilatherina bleheri, Glossolepis multisquamatus en Glossolepis incisus. Voor het houden en kweken van deze soorten is het niet echt nodig grote aquaria te bezitten. Maar zoals steeds mag het niet overbevolkt worden.
Chilatherina bleheri
Hier volgen enkele richtlijnen voor groepen van 1 tot 15 volwassen vissen.
Sommige soorten zijn nogal schuw, vooral de kleinere. Het is aan te raden het aquarium in
een vrij rustige omgeving op te stellen. Veel voorbijgangers maken de dieren onrustig,
waardoor het kweken meestal wordt uitgesteld. Een kalme buurt en enkele uren ochtendzon
brengen de vissen tot rust. Dit wordt dan ook beloond met een prachtig aanbod van kleur en
een flinke kroost.
De belichting van het aquarium is niet zo belangrijk. Veelal is het gebruik van Grolux-lampen
voldoende, waarbij deze zo'n 10 uur per dag het aquarium belichten. Een eerder gedempte
verlichting komt meestal ten goede aan de kleuren. In een goed beplant aquarium is zoiets
natuurlijk moeilijk te realiseren. Probeer misschien de sterke belichting en de planten die
erom vragen zo op te stellen dat waar echt nodig ook het zonnetje schijnt. Indien onze
opstelling gebruik kan maken van het natuurlijke licht (vooral in de zomer), dan worden deze
vissen echte “pareltjes”. Let hierbij vooral op voor de groei van algen.
De waterkwaliteit (niet zozeer de samenstelling) is zeer belangrijk voor het houden en kweken
van regenbogen. Wekelijkse waterverversingen van 30 percent zijn noodzakelijk om gezonde
vissen te houden. Denk er hier eens aan:
wat lucht betekent voor de mens, betekent water voor de vis!
De meeste Nieuw-Guinea soorten van het genus Glossolepis, Melanotaenia en Telmatherina gedijen in hard (8-12 °DH), basisch water. Terwijl Iratherina werneri, Melanotaenia praecox, M. duboulayi, M. trifasciata en Pseudomugil gertrudae, die in de moerassen leven, zacht en neutraal water verkiezen.
Voor de meeste onder hen is een pH-waarde tussen 6,5 en 7,5 ideaal. Plotse veranderingen moeten zeker vermeden worden, want dit kan tot sterfte leiden in enkele uren. Vanwege deze gevoeligheid voor veranderingen in pH-waarde is het best nieuwe vissen de nodige tijd te geven om te acclimatiseren (druppelmethode) vooraleer in ons aquarium te stoppen.
De inrichting van het aquarium is sterk afhankelijk van de medebewoners die we onze regenbogen zullen bezorgen. Willen we echter kweken met dan is een goed beplant aquarium noodzakelijk om de vissen op hun gemak te stellen en in de juiste stemming te brengen. Regenboogvissen zijn niet agressief tegenover andere soorten en zijn, indien gehouden in goede waterwaarden, robuuste aquariumvissen die gemakkelijk tot 6 jaar oud kunnen worden.
De meeste zijn zelfs zeer actief en in sommige gevallen goed samen te houden met bepaalde cichliden (vooral Tanganjika en de rustige Haplochromissen van het Malawimeer). Dank zij hun snelheid en hun actieve bestaan kunnen ze gemakkelijk ontsnappen aan aanvallen van cichliden. Deze aanvallen blijven echter beperkt, want cichliden en regenboogvissen hebben een totaal verschillend territorium. Ook in goed beplante gezelschapsbakken is het best mogelijk regenboogvissen te houden samen met kleinere soorten zalmen, indien de watercondities het toelaten natuurlijk. Het is zelfs aan te raden slechts één soort regenbogen te houden in één aquarium, eventueel met andere vissen van andere families. Want het is geweten dat mannelijke dieren nogal eens durven vreemd gaan en dat sommige vrouwtjes zich niet storen aan dit fenomeen. Vooral wanneer er slechts één man meer aanwezig is van een bepaalde soort, dan zal hij kost wat kost een poging doen een ander te versieren. Dit leidt tot ongewenste kruisingen die heel wat ellende kunnen veroorzaken bij de determinatie van volgende generaties.
De voeding
Voederen doen we best met mate en, indien mogelijk, verspreid over twee maaltijden per
dag. Hou het dan wel bij kleine hoeveelheden, want deze alleseters verorberen in enkele
ogenblikken tijd massa's muggelarven. Overvoederen is nooit aan te raden, ook niet bij
regenboogvissen.
Is het onze bedoeling met deze dieren te kweken, dan voorzien we regelmatig levend voer. Rode
muggelarven, regenwormen (in stukjes gehakt) en watervlooien doen hier soms wonderen.
Overdrijf niet met levend voer! Drie tot vijfmaal per week is voldoende. Ter afwisseling
kunnen we diepvries- of droogvoer aanbieden. Het droogvoer moet wel van goede kwaliteit zijn
en hoofdzakelijk uit plantaardige ingrediënten bestaan.
Een goede voeding wordt beloond met goed uitziende, kleurrijke vissen. Vooral jonge visjes
hebben nood aan een evenwichtige voeding, waarbij levende Artemia, watervlooien en een goed
droogvoer uitkomst bieden.
De kweek
Dit onderwerp leidt bij vele mensen tot frustraties, als zij na ettelijke pogingen er niet
in slagen de vissen tot afzetting te brengen terwijl het bij anderen lukt als niets. Dit is
sterk afhankelijk van de waterkwaliteit en de soorten waarmee men poogt te kweken. Het water
is op de meeste plaatsen sterk verschillend en dit is de reden waarom bij mij wel en bij jou
het afzetten niet lukt. Zelfs wanneer de pH-waarde, de totale hardheid en de temperatuur
identiek zijn kan water nog sterk verschillend zijn op bepaalde plaatsen.
Maar niet enkel dit! Ook de voeding is zeer belangrijk en een slechte combinatie van beide
factoren leidt ertoe dat sommige vissen nooit tot afzetting komen. Indien regelmatig levend
voer en groenvoer wordt voorzien, dan is dit samen met een redelijke waterkwaliteit en een
passend ingericht aquarium voldoende om met deze dieren te kweken. Lukt het dan nog niet, dan
is er nog één zaak te proberen. “De morgenstond heeft goud in de mond” wordt wel eens gezegd.
Wel, blijkbaar kennen deze Australische schoonheden dit gezegde ook, want een uurtje direct
invallend zonlicht doet soms wonderen en bij sommige soorten is het zelfs de enige manier om
de hormonen aan de praat te krijgen.
Indien we de pH van ons water ietsje bijsturen dan is het zelfs mogelijk te bepalen of er
meer mannetjes of vrouwtjes bij het jongbroed moeten zijn. Een lage pH geeft ons meer
mannetjes, een hogere meer vrouwtjes.
Regenboogvissen zijn niet paarsgewijs gebonden en kunnen zowel in paren, trio's of groep eieren produceren en bevruchten. Mannelijke dieren kunnen bij momenten redelijk agressief worden en dan is het aanbevolen om meerdere vrouwtjes te voorzien of meerdere mannen, zodat de agressie kan gespreid worden. Indien zoiets niet mogelijk is door bijvoorbeeld de grootte van de bak, dan moet men het koppel intensief gadeslaan en bij serieuze aanvallen van het dominante dier de twee van elkaar scheiden. Een 100 liter aquarium is voldoende om een koppel grotere exemplaren te huisvesten. Het is echter ook mogelijk deze vissen te verzorgen en te kweken in een gezelschapsaquarium. Let er hierbij vooral op dat dezelfde soorten met verschillende kleurvarianten niet tezamen gehouden worden, zodat ze niet onderling gaan kruisen.
Regenbogen zetten af in dichte beplanting zoals javamos of op een zelfgemaakte mop zoals bij killivissen wordt gebruikt. Wanneer we deze vissen willen nakweken in een gezelschapsbak, is het niet aan te raden eirovende vissen in dezelfde bak te houden. Gelukkig zijn er voldoende soorten die totaal geen interesse vertonen in het consumeren van andermans eieren. Hierbij denken we aan het Aulonocara - (Malawi), Cyprichromis - en Protomelas-complex. Eirovers daarentegen zijn de Haplochrominen uit het Victoriameer en ook Lamprologus-, Julidochromis- en Xenotilapia-soorten uit het Tanganjikameer.
Regenboogvissen broeden op dezelfde manier als killies. Het broeden wordt steeds aangekondigd met een verandering van kleur wat meestal eerst te merken is aan de bovenkant van de kop van het mannetje. Deze wordt veel feller in kleur. Net zoals bij killies zetten regenbogen af in een zelfgemaakte mop van breiwol, drijvend ofwel op de bodem van het aquarium. Ofwel maken ze gebruik van aanwezig Javamos en andere fijnbladige, dichte plantenstructuren. Het paar zal de eitjes voortdurend in de mop verspreiden en deze zullen zich hierop bevestigen met hun speciale, minuscule kleefhaartjes. De mop of planten moeten dan verwijderd worden vooraleer de eitjes beginnen te kippen (6 - 12 dagen, afhankelijk van de soort).
De ouders eten niet van de eieren, maar wachten rustig af tot de piepkleine visjes vrij zwemmen om deze te consumeren. Glossolepis incisus en G. wanamensis zullen occasioneel hun eigen mop roven. Bij kwekers is het dan werkelijk noodzakelijk de moppen dagelijks te vervangen en te controleren op eitjes. Niet-geziene eitjes resulteren in 1 à 2 mm groot jongbroed dat zich net onder het wateroppervlak bevindt. Het jongbroed is volledig transparant en moeilijk zichtbaar.
Kippen van de eitjes
Velen pleiten ervoor om de eitjes te laten kippen in het aquarium zelf. Dit is de meest
natuurlijke methode, maar veelal worden dan na het uitkomen de jongen geconsumeerd door de
ouders. Indien het niet de bedoeling is vele van deze jongen over te houden, dan laat men ze
maar in het aquarium.
Kwekers denken daar echter anders over. Daarom is er, net zoals bij killivissen, een
“schaalmethode”. Een ondiep schaaltje dat ongeveer de inhoud heeft van drie kopjes water is
ruim voldoende. Een beetje schelpengruis en een snuifje zout worden aan het water toegevoegd.
Het schaaltje wordt voor de helft gevuld met warm (ongeveer 26 °C), vers van chloor ontdaan
water. Het is beter geen water uit het aquarium te gebruiken, want dit bevat vele bacteriën
en schimmels die in vele gevallen de eieren zullen vernietigen. Hoge temperaturen bevorderen
de vorming van schimmels, maar lage temperaturen zullen er toe bijdragen dat de eieren
afsterven. De eitjes dienen voorzichtig aan het schaaltje toegevoegd te worden en men moet de
nodige tijd voorzien voor acclimatisatie.
Indien de waterwaarden sterk verschillen van die van het aquarium dan zal de druppelmethode
zeer langzaam en verschillende keren na elkaar moeten uitgevoerd worden. Probeer de eitjes in
de schaal van elkaar te scheiden met een druppelbuisje zonder ze aan te raken, zodat later de
beschimmelde gemakkelijk verwijderd kunnen worden. Scherm het schaaltje af tegen te sterk
licht en hou het warm. Men kan het ook laten drijven op het aquariumwater. Ververs minimum om
de twee dagen de waterinhoud met voordien op temperatuur gebracht water met precies dezelfde
waarden.
Na het kippen van de eitjes worden deze met het druppelbuisje in een opfokbakje gebracht. Doe
dit heel voorzichtig en denk opnieuw aan voldoende acclimatisatie. De temperatuur van dit
aquarium moet minstens 26 °C zijn en een paar graden meer kan zeker geen kwaad. Aan het
opfokbakje kunnen enkele slakjes toegevoegd worden ter opruiming van het overtollige voedsel,
alsook een luchtfiltertje met een zéér geringe doorstroming. De jongen leven enkele
millimeters onder het wateroppervlak en een sterke stroming wordt helemaal niet verdragen.
Deze methode is ook toe te passen wanneer een mop (zie verder) gebruik wordt om de eitjes te
verzamelen. Maar de mop kan in dit geval onmiddellijk toegevoegd worden aan de opfokbak. De
waterverversingen dienen dan ook niet zo frequent te gebeuren. Met een luchtpompje kan het
water voorzien worden van een beetje beweging zodat zich geen vetlaag vormt op het
oppervlak.
Het jongbroed
Net na het kippen van de eitjes is het belangrijk regelmatig en voldoende te voederen. De eerste week is het noodzakelijk te voederen met micro-aaltjes, spirulina in poedervorm, stoffijn droogvoer, groen water e.d.. Pas na één à twee weken is het mogelijk de diertjes verder op te fokken met pas ontloken Artemia. Van bepaalde soorten is het jongbroed gemakkelijker op te kweken. Melanotaenia-soorten zijn betrekkelijk gemakkelijk groot te brengen.
Een andere mogelijkheid om de visjes de eerste, kritische week van voldoende voedsel te voorzien is de eitjes in een goed beplant en rijp aquarium te laten kippen: door de overvloedige aanwezigheid van micro-organismen zijn de kleine visjes in staat de eerste week te overleven om verder overvloedig Artemia te benutten.
Een kleine tip bij het voederen van micro-aaltjes de eerste week!
Zoals reeds gezegd bevinden de jongen zich net onder het wateroppervlak en blijven daar als
het ware happen naar lucht. Wanneer we nu onze micro-aaltjes gaan toedienen, dan zinken deze
in een mum van tijd naar de bodem en worden ze niet geconsumeerd. Dit is te verhelpen met een
tubifex-voederbakje waar men een kleine hoeveelheid perlonwatten in propt. De micro-aaltjes
vinden langzaam hun weg door de watten en onze jongen krijgen de nodige tijd deze te
consumeren eens ze beseffen dat dit toestelletje hun maaltijd bevat.
In tegenstelling tot het opfokken van killies is het belangrijk het jongbroed voldoende ruimte te schenken. Hoe groter het opfokbakje des te meer overlevingskansen en des te sneller zullen ze groeien. Het groeiproces gaat niet razendsnel, maar 8 tot 12 maand oude jongen moeten een lengte hebben van 5 à 8 cm wanneer we met de grotere soorten kweken. Regenboogjongen zijn na zes maanden in staat hun eerste eigen legsel te produceren.
Gebruik van de mop
Een mop die als substraat dient voor regenboogvissen is gemakkelijk zelf te maken. Neem een boek dat ongeveer 30 cm hoog is en wikkel niet te strak donkerkleurige (donkergroen of -bruin) wol eromheen, zo'n 60 wikkelingen. Snij de gewikkelde wol langs één kant los. Knoop met behulp van een eindje wol de bovenkant samen en herhaal dit nadien op het uiterste topje. De resterende eindjes van de laatste knoop gebruiken we om een stukje piepschuim te bevestigen. Nu is onze mop in staat om te drijven en klaar voor gebruik.
Indien we een mop toepassen in het aquarium, zal de man proberen het vrouwtje te verleiden door met haar in de mop te zwemmen. Hierbij toont hij zijn mooiste kleuren en bij sommige soorten is zoiets gewoon fantastisch. Vooral 's morgens bij het opkomen van de zon en wanneer de eerste zonnestralen in het aquarium dringen zal deze actie ondernomen worden. Indien een vrouwtje zich laat verleiden, dan gaat zij eerst in de mop gevolgd door de man. Na enkele ogenblikken komen beide terug uit de mop en, zoals in alle liefdesperikelen, is de daad zéér kort in vergelijking met de tijd die besteed wordt aan het verleiden.
Aansluitend op hun daad kunnen we de mop inspecteren en meestal zullen er tussen de 5 à 30
kleurloze of geelachtige eitjes te zien zijn. Het kuit schieten kan bij sommige soorten tot 2
weken duren en dagelijks gaan we onze mop controleren op nieuwe eitjes. Hou in dit aquarium
geen andere vissen, want deze hebben snel door dat in de wollen bol gratis voedsel wordt
geserveerd. Na deze twee weken moeten we erop letten of zich een oogje vormt in het centrum
van het ei. Zo ja, dan is de tijd gekomen om de mop te verplaatsen naar de opfokbak.
Nog één tip: jongbroed van regenbogen is erg gevoelig aan pH-veranderingen! Voederen met
groen water de eerste dagen moet zéér voorzichtig gebeuren vanuit de bodem met een spuit en
verlengstuk. Zoals reeds gemeld verblijven de jonge visjes net onder het wateroppervlak en de
korte periode van pH-verandering bij het toevoegen van groen water is voldoende om massale
sterfte te veroorzaken.
Tot slot wil ik nogmaals benadrukken dat regenboogvissen zich gemakkelijk onderling voortplanten en dat dit zeker niet de bedoeling is. Probeer daarom zoveel mogelijk de diverse soorten van elkaar te isoleren en de eitjes die ontstaan uit gezelschappen niet te laten kippen. Dit om te vermijden dat vele onderzoeken en geslachtsbepalingen teniet worden gedaan door toevallige nakweken!
Enkele soorten
Verklaring van de afkortingen:
I.J.: Irian Jaya (West-Nieuw-Guinea)
P.N.G.: Papua-Nieuw-Guinea
N.N.G.: Noord-Nieuw-Guinea
Z.N.G.: Zuid-Nieuw-Guinea
W.A.: West-Australië
A.E.: Aru-eiland
N.T.: Noordelijk territorium
Q.: Queensland
Z.A.: Zuid-Australië
N.Z.W.: Nieuw-Zuid-Wales
De opgegeven grootte is de standaardlengte (lengte vis zonder staartvin) die de vissen in de natuur kunnen bereiken.
Genus | Species | Vindplaats | Grootte |
---|---|---|---|
Melanotaenia | nigrans | N.T. | 70 mm |
goldiei | Z.N.G + A.E. | 115 mm | |
affinis | N.N.G. | 115 mm | |
praecox | I.J. | 50 mm | |
trifasciata | N.T. + Q. | 110 mm | |
sexlineata | P.N.G. | 65 mm | |
gracilis | W.A. | 75 mm | |
herbertaxelrodi | P.N.G. | 85 mm | |
parkinsoni | P.N.G. | 90 mm | |
boesemani | I.J. | 90 mm | |
Pseudomugil | gertrudae | A.E. + N.T. + Q. + Z.N.G. | 30 mm |
tenellus | N.T. | 25 mm | |
mellis | Q. | 20 mm | |
Glossolepis | incisus | I.J. | 100 mm |
maculosus | P.N.G. | 50 mm | |
wanamensis | P.N.G. | 90 mm | |
Rhadinocentrus | ornatus | Q. + N.Z.W. | 50 mm |
Chilatherina | lorentzi | N.N.G. | 100 mm |
fasciata | N.N.G. | 110 mm | |
axelrodi | N.N.G. | 90 mm |
- Bronnen
- http://members.optushome.com.au/rainbowfishes/
met medewerking van Stephan en Gilbert Maebe - Ray Leggett & John R. Merrick, Australian native fishes for aquariums
- Het moderne aquarium, Thieme
- Dr. Gerald R. Allen, Faszinierende Regenbogenfische
Vertaling: Alain Guillemin
Tekst: Alain Guillemin
Met speciale dank aan de auteurs die bereid waren vrijwillig enkele uitgebreide artikels met hun persoonlijke ervaringen op internet te plaatsen. Vele van deze mensen zijn lid van de ANGFA en werven dank zij het net wereldwijd nieuwe leden, die allen hun meningen met elkaar uitwisselen en staven.
Laatst bijgewerkt: donderdag 26 december 2013 13:26:38 +0100